Wat is infrastructuur? Waarom is het belangrijk en presenteert infrastructuur een dilemma?
Bij het woord infrastructuur denken we meestal aan wegen, bruggen en spoorlijnen. Maar in de breedste zin vormt het concept het geheel van voorzieningen dat nodig is om een land of organisatie soepel te laten functioneren. Een ander kenmerk is dat infrastructuur duurzaam en permanent van aard is en het een substantiële kapitaalinvestering vertegenwoordigt. In het verlengde van deze definitie en kenmerken kan men dan ook concluderen dat mensen, de bedrijfscultuur en de processen en systemen binnen een organisatie eveneens tot infrastructuur gerekend kunnen worden. Volgens veel managers is een goede infrastructuur van levensbelang voor alle ondernemingen en organisaties ongeacht de grootte of complexiteit. Zij stellen dat infrastructurele problemen zelfs de groei en het succes kunnen beïnvloeden. En daar is wat voor te zeggen. Want als je bijvoorbeeld iedere dag een miljoen mensen van A naar B moet brengen, zoals de Nederlandse Spoorwegen doen, moet je je zaken goed georganiseerd hebben. Infrastructuur is dus belangrijk en de verfoeide bureaucratie die dit vaak met zich meebrengt, heeft dus wel degelijk een functie.
Pro’s en contra’s
Maar zoals bij alle goede dingen kleven er ook nadelen aan het bouwen van een infrastructuur. Dit is het best te illustreren met een voorbeeld. Na de Tweede Wereldoorlog werden er in West-Europa ettelijke miljarden aan belastinggeld geïnvesteerd in het aanleggen van uitgebreide telecommunicatienetwerken. Deze technologie gaf Europa een enorme voorsprong. Maar door de opkomst van draadloze communicatie medio jaren negentig werden deze netwerken binnen vijf jaar onrendabel en dus een grote ‘last’ voor de bedrijven die deze netwerken exploiteerden. Ontwikkelingslanden slaan de stap van ‘vaste communicatie’ dan ook gewoon over en de bedrijven die deze draadloze netwerken exploiteren kunnen daardoor beter concurreren. Recenter is de enorme hoeveelheid geld, tijd en moeite die in de jaren tachtig werd gestopt in de ontwikkeling van het zogenaamde kennismanagement. De focus lag daarbij vooral op het behoud van kennis met het stimuleren van innovatie als doel. Initieel leek dit zijn vruchten af te werpen. Maar niet zo heel veel later bleek al dat de kennisdatabases juist maakten dat mensen reeds gebaande paden bleven volgen en innovatie eerder remden dan stimuleerden. In feite is dit een logisch gevolg; de gloeilamp is immers niet ontdekt door de verdere uitontwikkeling van kaarsen.m Het hierboven beschreven fenomeen staat bekend als ‘de Wet van de Remmende Voorsprong’ en biedt ons dus een dilemma. Enerzijds is infrastructuur nodig voor het procesmatig laten verlopen van repetitieve activiteiten. Anderzijds kan infrastructuur de proactieve en snelle adaptatie op veranderingen beperken. En als één ding zeker is, dan is dat wel dat er steeds meer veranderingen zullen komen, dat deze elkaar sneller zullen opvolgen en dat de impact ervan steeds groter zal zijn.
Flexibiliteit en verandering
Kunnen we hier van leren? Absoluut, infrastructuur in organisaties is belangrijk en gaat verder dan alleen de vaste activa. Mensen, processen en systemen vormen een substantieel onderdeel. Met het oog op de toekomst zullen we echter anders moeten gaan kijken naar het permanente karakter van infrastructuur in relatie tot economische levensduur en de kosten. Doen we dat niet, dan zou ‘de wet van de remmende voorsprong’ weleens flink wat roet in het eten kunnen gooien. Het allerbelangrijkste is dat organisaties gaan denken en handelen in termen van constante verandering en hun infrastructuur flexibel en adaptief gaan inrichten. En dat begint vaak met het creëren van een organisatiecultuur die veranderingsgezind is en flexibiliteit en creativiteit als kernwaarden heeft.