Decennialang is op Bonaire de ontwikkeling van de agrarische sector het ondergeschoven kind van bestuurders geweest. De slavernijgeschiedenis, de opkomst van de status van kantoorwerk, het gemak waarmee consumptiegoederen worden binnengehaald, het klimaat en het gebrek aan water hebben ertoe bijgedragen dat er vanuit de lokale bevolking een minimaal interesse was om in de agrarische sector actief te zijn. Anderzijds heeft de overheid nooit een bewustwordingsprogramma geïnitieerd om de bevolking hiertoe te motiveren.
Het gevolg hiervan is duidelijk te zien aan de cijfers van 2017 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De balans van de in- en uitvoer van consumptiegoederen laat duidelijk een scheve relatie zien. Bonaire importeert per kwartaal een bedrag van USD 8,7 miljoen aan goederen en exporteert in dezelfde driemaandelijkse periode goederen voor een waarde van USD 100.000. Dat is een negatief verschil van USD 8,6 miljoen.
In een wereld waar de mens steeds langer leeft en de voedselproductie wordt bedreigd door klimatologische verschijnselen als gevolg van de steeds warmer wordende aarde zijn de in- en exportcijfers van Bonaire,
zoals gepubliceerd door het
CBS, zorgwekkend.
“Hoe kan de lokale overheid zijn positie ten opzichte van maatschappelijke noden als koopkracht en armoedebestrijding hard maken, als men voor de oplossing afhankelijk is van derden?”
Een duidelijke vraagstelling doch niet zo simpel te beantwoorden. Het is namelijk nagenoeg onmogelijk om een effectief armoedebeleid te hanteren, indien een overheid geen invloed kan uitoefenen op de structurele kosten van de burger. Bonaire importeert levensmiddelen, in dit geval groente en fruit, uit Latijns Amerika (Venezuela, Colombia en de Dominicaanse Republiek), uit Europa (Nederland) en uit de Verenigde Staten van Amerika. De exacte cijfers per importland zijn nog niet bekend. Een grove schatting geeft echter aan dat Bonaire, de hotels en instellingen meegerekend,
zo’n 500 kilo per dag aan groente en fruit consumeert. Deze cijfers maken het economisch rendabel om op eigen bodem de productie van groente en fruit ter hand te nemen.
Lokale, kleinschalige en particuliere initiatieven hebben samen met stichting Krusada de vraag naar lokale producten zichtbaar gemaakt.
Naast het zichtbaar maken van deze vraag naar lokale producten, die in essentie goedkoper zijn dan geïmporteerde levensmiddelen, hebben zij tevens een soort bewustwording tot stand gebracht, waar het gaat om een gezonde levensstijl. Zo is het duidelijk geworden dat ‘awa di lamunchi’ [red: limoenwater], ‘djus di parchita’ [red: passievruchtensap] en ‘djus di roibit’ [red: rode bietensap] zeer geliefd zijn bij de lokale bevolking. Deze dranken zijn dan ook wijdverspreid verkrijgbaar op Bonaire.
“Kan een bestuurscollege garanderen dat er ruimte blijft bestaan voor eerder genoemde kleinere initiatieven in een ontwikkelde agrarische sector?”
Het antwoord is ja. Maar jammer genoeg is het echter nog niet zover dat de overheid al of niet via een overheidsentiteit lokale boeren met de nodige zachte leningen en kennis bij kan staan. Het bestuurscollege is derhalve aangewezen op expertise en kapitaal van buiten. In dit licht heeft men dan ook het van origine Venezolaanse bedrijf Green Planet aangetrokken. Green Planet heeft een plan ingediend om in kassen oftewel greenhouses van elk 2500 voet op 100% organische wijze groente en fruit te produceren voor de lokale markt en de export. Het is de bedoeling dat de eerste twee kassen samen 200 kilo groente en fruit per dag opbrengen.
Dat betekent dat er dus voldoende ruimte blijft voor lokale initiatieven, voor mogelijke uitbreiding en/of eventuele samenwerkingsprojecten. Het bestuurscollege heeft er daarnaast voor gezorgd dat zowel Green Planet als een tweede bedrijf, waarvan de naam nog niet kan worden genoemd in verband met het nog niet gereed zijn van de stukken, dat eveneens op het LVV (Landbouw, Veeteelt en Visserij) terrein zal participeren in een grootschalig veeteelt en landbouw project, openstaan voor samenwerking en het delen van expertise met lokale boeren.
“Waarom gaat het bestuurscollege met het oog op kennis niet in zee met bestaande landbouwuniversiteiten in Nederland?”
Wat Bonaire thans nodig heeft, is praktische en op het aandachtsgebied toegespitste kennis en ervaring. Dat wil zeggen basale kennis van landbouw en veeteelt, van ziektebestrijding, van veevoer met een voordelige prijs en kwaliteitverhouding en agrarische opleidingen op lager en middelbaar niveau. Dat soort specialistische kennis is voor handen bij vakmensen en bedrijven met een uitgebreid netwerk van agrarische ondernemingen die bij fricties en stagnaties met raad en daad kunnen bijspringen. De twee bedrijven die op het LVV-terrein aan de slag gaan, hebben dat in huis.
“Wanneer kan Bonaire kwalitatief goede en lokaal geproduceerde groente en fruit tegen betaalbare prijzen verwachten?”
Green Planet heeft de vereiste vergunningen nagenoeg rond. De verwachting is dan ook dat de eerste oogst in de maand juli 2018 op de lokale markt kan worden verwelkomd. Voor het andere bedrijf waarbij het gaat om de meer algemene ontwikkeling van het LVV-terrein, moet er op administratief gebied nog het een en ander worden geregeld. Maar ook daar is de verwachting dat er in juli 2018 duidelijk zichtbare veranderingen zullen worden gerealiseerd op het terrein van de LVV. Bonaire kan dus uitzien naar groene akkers.
“Hoe zorgt Bonaire voor voldoende aanbod van goed opgeleid en gemotiveerd agrarisch personeel in de toekomst?“
Het is niet gemakkelijk om jongeren gemotiveerd te krijgen voor emplooi in de agrarische sector. Daarom is het van belang om samen te werken met onderwijsinstituten als stichting Forma, Scholengemeenschap Bonaire en overkoepelende organen als de Raad Onderwijs Arbeidsmarkt (ROA). Samen met hen zullen de aangetrokken vakspecialisten bij voorkeur in het Papiaments onderwijsprogramma’s opstellen die de jongeren kunnen worden aangeboden. De participerende jongeren zullen vervolgens deelnemen aan uitwisselingsprogramma’s van Nederlandse vakscholen op lager en middelbaar niveau. Dat is onderdeel van het plan van het tweede bedrijf dat op het LVV-terrein actief zal zijn. Van grond tot mond is immers het devies. Daar waar mogelijk zal de overheid de plannen ondersteunen en faciliteren. Landbouw en veeteelt moeten immers ‘sexy’ en ‘trendy’ worden om aantrekkelijk te zijn.